ENGLISH SWEDISH DANISH DUTCH GERMAN wrong ( incorrect^ onktig urigtig verkeerd unrichtig falsch yearly £rhg aarlig laarhjksch jahrlich yellow gul gul geel gelb young ung ung jong jung 5. VERBS be able to kunna kunne kunnen kbnnen absorb insuga indsuge absorbeeren absorbieren accent mottaga modtage aannemen annehmen accompany folja ledsage begeleiden begleiten accuse anklaga anklage aanklagen anklagen act upon verka pH virke paa werken op wirken auf add to tillfoga tilf0je bijvoegen hinzufQgen add up addera addere optellen addieren zusammen- zahlen admire beundra beundre bewonderen bewundern advertise annonsera avertere adverteeren annoncieren ad\ ise r£da raade raden raten be afraid of vara radd f6r vaere bange for bang zijn sich fdrchten voor vor be in agreement halla med stemme over- overeen- ubereinstim- with eens med stemmen met men rmt take aim at sikta pa sigte paa mikken op zielen auf alight from sttga ur stige ud uitstoppen aussteigen allow tillSla tiJlade veroorloven erlauben an? use (oneself) roa (sig) more (sig) (zicti) ver- (sich) unter- maken halten annoy pMga plage ergeren argern answer (reply) svara svare antwoorden antworten apologize ursakta sig undskylde sig zich veront- sich entschul- schuldigen digen arrange ordna ordne regelen regeln arrest (take in arrestera arrestere arresteeren festnehmen custody) arrive ankomma ankomme aankomen ankommen be ashamed of skammas for skamme sig zich schamen sich schamen over over (gen) ask (put a rraga sporge vragen fragen question; ask (beg) bedja bede vragen bitten verzoeken ersuchen associate with tonga's med omgaas med omgaan met umgehen mit assure forsdkra forsikre verzekeren versichern astonish forvina forbause verba^en uberraschen attack angripa angribe aanvallen angren^n attempt forsoka forsage beproeven versuchen attract tildraga tiltraekke aantrekken anziehen